vrijdag 30 oktober 2015

JAN Jzn DE GOOIJER        1909 – 1998  
Bewerkt egodocument naar geluidsband interview Mevr. Jac. Lamers.         (NOG verder BEWERKEN)   

01  OUDERS EN OUDERLIJKE BOERDERIJ.   Ouders, Grootouders, boerderij

01  GROOTOUDERS VAN VADERZIJDE.    Ouders, Grootouders, boerderij

02  GROOTOUDERS VAN MOEDERSZIJDE.  Ouders, Grootouders, boerderij

02  NAARDERMEENT EN ONDERSLOOT.  Meent, Jeugd

04  DE JEUGD OP DE BOERDERIJ.   Jeugd

04  LEVEN EN WERKEN OP DE BOERDERIJ. 

05  FAMILIEBAND KRIJNEN EN DE GOOIJER.  Klaasje

07  ONTSPANNING EN SPORT. Sport, Schweizers

07  WERKEN BUITEN HET GOOI.   Schweizer

09  EERSTE WERELDOORLOG.   Schweizer, WO I

09  SPEL THUIS EN OP STRAAT.   Spel

10  SCHOLEN EN SCHOOLTIJD.  School - gebouw, tijd

11  DE JAREN TWINTIG.  1920

11  HET VOORHUIS, GANSOORDSTRAAT 31.   Voorhuis, Wed. Klaasje

12  DE WEDUWE KLAASJE DE GOOIJER -KRIJNEN.   Wed. Klaasje

13  SCHOOLVERLATERS IN DE TWINTIGER JAREN.   School, vee- melkboer

13  VAN VEEBOER TOT MELKBOER.   Vee-melkboer

14  HET GELOOF EN DE KERK.  Geloof, Kerk, Feesten

14  FEESTEN IN DE VESTING.  Vestingboerderijen

17  HET GARNIZOEN VAN NAARDEN.  

18  STANDEN IN NAARDEN.   

19  NAARDEN VESTING OOST EN WEST.  Vesting, Oost, West

20  BIJNAMEN VAN NAARDERS.

20  NAJAAR EN WINTER OP DE BOERDERIJ.    

21  DE ERFGOOIERS.   

22 BOERDERIJEN IN DE VESTING   

--------------------------------------------------------------------
OUDERS EN OUDERLIJKE BOERDERIJ
Jan Jansz de Gooijer werd geboren te Naarden in de boerderij hoek Pijlstraat/
Gansoordstraat. Zijn ouders waren Jan Willemsz de Gooijer en Klaasje Krijnen, beiden stammend uit een erfgooiersfamilie. De boerderij had in de Pijlstraat een lengte van 36 meter. Vanaf de Gansoordstraat gerekend bevond zich daar eerst het woongedeelte en dan daarachter de deel en hooischuur. Voor de deel, met lemen dorsvloer, waren grote hooischuurdeuren, terwijl in achterste  gedeelte eveneens hooischuurdeuren waren. In de hooitijd werd door deze deuren 50 voer hooi naar binnen gereden. Het voorhuis stond in de Gansoordstraat en had net als de boerderij een breedte van 9,5 meter. In dezelfde straat lag de inrit van het wagenpad naar het erf. Tussen wagenpad en het woongedeelte lag het bleekveld met enkele vruchtbomen. Tegen het bleekveld en tegenover de achterdeur van het achterhuis stond een houten schuurtje. Dit bestond uit twee gescheiden delen, namelijk een keukentje en een ouderwetse plee. Aan het eind van het pad lag op het erf een open wagenloods met daarachter een grote schuur, vooral bestemd voor jong vee. Naast het woongedeelte aan de zijde van het erf was de paardenstal en daarnaast een lange koeienstal. In deze stal was plaats voor 17 koeien. In de schuur stond hoofdzakelijk jongvee. 
    
GROOTOUDERS VAN VADERSZIJDE
De grootouders van Jan Jansz de Gooijer waren Willem Cornelisz de Gooijer en Mietje Vos. Beiden waren geboren en getogen in Blaricum, waar hun beide families al in de 17e eeuw woonden. Ze trouwden en betrokken in dit dorp een boerderijtje. Hun oudste kinderen werden hier geboren. Willem werd mei  1851 pachter op de hofstede Zuid - Crailo, waarop ook schaarrecht rustte. Hij werd aangenomen door de eigenaar mr. Hendrik Constantijn  Hooft Graafland.  Het pleit voor Willem dat hij een pachtcontract kreeg. Zelfstandig keuterboer worden kon iedere erfgooier, daar was geen kennis voor nodig. Een landheer koos alleen een vakman die verstand had van bedrijfsvoering. Willem kon, in tegenstelling tot veel van zijn volwassen dorpsgenoten, lezen en schrijven. Het gezin ging wonen in de 17e eeuwse boerderij dat naast het landhuis was gelegen.  Hier werd in 1852 Jan Willemsz de Gooijer geboren, evenals enkele andere kinderen. Na het overlijden van de eigenaar werd het landgoed gekocht door Lambertus Langerhuizen. Hij was commissionair in effecten te Amsterdam en vader van de latere burgemeester van Huizen en Bussum. Willem maakte zijn zesjarig pachtcontract af onder de nieuwe eigenaar. Hij weigerde het verzoek van Langerhuizen om langer te blijven, met ongeveer de woorden:
"Ik mag de konijnen voeren, die U opeet". Dit sloeg op de vele konijnen die Willem's gewas opaten, terwijl alleen de pachtheer daarop mocht jagen. Willem voelde zich door veeleisende Langerhuizen ook uitgebuit. Op Crailo had hij  niets kunnen sparen, daarom verkocht hij enkele geërfde percelen bouwland in de Blaricummer Eng voor  f 950  en vestigde zich 30 april 1857 in Naarden.  Daar huurde hij van Paulus Dankelschijn  de boerderij Bussumerstraat nummer 158 en 159 (Volgens het kadaster G 242 en G 243) Het bijbehorende erf en moestuin, groot 4,20 are ( G 217), liep door naar de St. Vitusstraat.  Met het geld van het bouwland richtte hij zich daar in en kocht vee. In de winter stonden de koeien op stal en in het weideseizoen schaarde hij, als erfgooier zijnde, het vee op de Naarder Meent. Het gezin in de Bussumerstraat werd uitgebreid met de jongste dochter Aaltje .

[aanvulling: Uit de notulen van de Hol. Mij. Landbouw komt de dure pacht van het hooiland ter sprake.  De economie van Gooiland was vergelijkbaar met die in de Derde Wereld nu.  In Amsterdam werd door de kapitalisten veel geld bij elkaar gestolen. Engelse kapitalisten  belegden hun buit in kolen -  en ertsmijnen,  In Holland werd bij gebrek aan dergelijke  industrieën het geld belegd in grond.   Ook in Gooiland pikten deze uitbuiters een letterlijk en figuurlijk een  graantje mee. Niet alleen ’s-Graveland ging verloren, ook de Maatlanden aan de Zuiderzeekust werden ontrukt aan de veehouders. Vervolgens moesten de veehouders zeer hoge pachtprijzen betalen.  ]

GROOTOUDERS VAN MOEDERSZIJDE
Deze grootouders waren Harmen Lambertsz Krijnen en Emmetje Dekker. De naam Krijnen was ontleend aan de 16e eeuwse stamvader Crijn Jacobsz van der Graft  uit Blaricum.  Begin 18e eeuw trouwde Harmens overgrootvader in Eemnes een rijke bruid en ging daar ook wonen. Door zich buiten het Gooi te vestigen  verloor hij zijn recht op het vruchtgebruik van de Gooise heiden en weiden. Hij werd wat men noemde een slapende erfgooier. Zijn nakomelingen bleven tot ca. 1800 in Eemnes, keerden terug naar het Gooi en werden weer automatisch scharende erfgooiers. Het erfgooiersrecht ging nooit verloren, ook al stamde men van personen die generaties lang buiten het Gooi hadden gewoond. Lambert Krijnen, de vader van Harmen, trok naar Bussum en stichtte een omvangrijk gezin. Harmen werd in Bussum geboren, trouwde en vestigde zich te Naarden in een boerderij in de Cattenhagestraat. Hier werden zijn oudste kinderen geboren. Later kocht hij een boerderij die gelegen was tussen de Raadhuisstraat en de Gansoordstraat. Het voorhuis stond in de Raadhuisstraat. Hier werden zoon Tijmen en de jongste dochter Klaasje geboren. Het erf en de stallen waren bereikbaar via de Gansoordstraat. (Thans staat een gedeelte van het stadskantoor op deze grond) Recht tegenover zijn erf woonde notaris de Roeper. Deze heer    huurde  van Harmen een stukje erf naast de Duivensteeg. Hier liet hij een zogenaamd overtuintje aanleggen met daarin een beeldje. In de volksmond werd dit
het tuintje van de Roeper genoemd. De notaris voorkwam hiermee dat hij uitzicht kreeg op een eventuele mestvaalt. De jaarlijkse huur gaf Harmen aan zijn kinderen om er kermis mee te vieren.
Ook erfgooier Harmen schaarde zijn vee op de Naarder Meent. Zijn kinderen hielpen van jongs af aan mee, ook met het melken op de meent. Daar ontmoetten zij ook de dochters en zonen van Willem Cornelisz de Gooijer. Uit dit contact ontstonden drie huwelijken tussen beide families.    
Aaltje Willemse de Gooijer trouwde met Lambert Krijnen, Hein de Gooijer trouwde met Kee Krijnen en Jan Willemsz de Gooijer met Klaasje Krijnen.

NAARDER MEENT EN ONDERSLOOT
.
De Naarder Meent lag aan de Zuiderzee en bestond uit de buitendijkse weiden ten westen (Voorste Haverland) en  ten oosten (Achterste Haverland) van Fort Ronduit. Het vee kon via de kade van het fort en de ondiepe 'Koeienzee' van het ene deel naar het andere lopen. Alle koeien en paarden van de erfgooiers liepen door elkaar. Tot de Naarder Meent behoorde ook het binnendijks gebied tussen de Amsterdamse Straatweg en de Westdijk. (Thans industrieterrein)  Wanneer tijdens het weideseizoen 'de zee over kwam', dan kon het vee daar in veiligheid worden gebracht.
Op 8 oktober 1877 was het weer eens  zo ver.  Er kwam een harde wind uit het noordwesten. 's Middags om 2 uur begon de zee over te lopen, het water stond toen 1,20 plus AP in de Zoute Gracht. (In de winter bevroor het brakke water van de Zoute gracht bij een lagere temperatuur als de overige vestinggrachten) 
Ook de weilanden van  Ondersloot, gelegen langs de buitengracht en doorsneden door de Amersfoortse Straatweg, behoorden tot de erfgooiersgronden. (Thans woningen aan de Huizerstraatweg, sportterreinen en Verpleeghuis Naarderheem met aanliggende weilanden.) Hier werden vaak de paarden geweid, omdat het wegbrengen en vooral ophalen tijdens de hooibouw eenvoudiger was. Het weiland was betrekkelijk klein, zodat het vangen van de paarden daar minder tijdrovend was dan op de Meent.
Als er in Naarden gebrek kwam aan gras dan werd het vee naar de Hilversumse Meent gebracht. Via de Keverdijk ging het vee over de Rijksweg en langs de Lunetten naar percelen langs het Naardermeer. Ook kregen Naarders hier hooiland toegewezen.
Drie zonen van Klaasje gingen hier in de dertiger jaren melken en gebruikte hierbij elk hun motorbakfiets. Zij reden 's morgens vroeg met drie knetterde motoren door het Spiegel. De villabewoners klaagden bij de Bussumse politie. Ze werden op hun wenken bediend, want vroeg in de morgen wachtte een agent de melkers op en vroeg wat die herrie wel te betekenen had. In de ves¬ting waren er nooit klachten over overlast van de boeren en boerenbedrijven. De burgers woonden dicht op de boerderijen en hadden er veel ongemak van, maar men accepteerde het gewoon.   
In 1949 waren er in Naarden 41 scharende erfgooiers. Het maximum schaar was toen 23 koeien. Niet iedereen had een volledig schaar, er waren oudere boeren die er een paar koetjes op na hielden en er schaarden enkele personen 'bij de gunst'. Dat laatste werd meestal gedaan door een melkboer of groenteboer, die zijn hit of karrepaard schaarde. In totaal schaarden de Naarders 400 koeien en 16 paarden. Het meeste vee liep op de meent, een gedeelte op het ondersloot. Het aantal paarden in het bezit van de erfgooiers was groter dan 16. Erfgooiers, die buiten de vesting woonden, hielden hun paard op de wei bij de boerderij. Ook bezaten zij vaak meer vee dan het maximum schaar. Het toezicht op de meent werd rond de eeuwwisseling uitgeoefend door Hendrik Willemsz de Gooijer. Hij werd 'Hein de Bullenboer' genoemd omdat hij ook stierhouder was. Als hij zijn ronde met de stier deed op de meent, dan blies hij op een grote ossenhoren. (nog steeds in de familie). In de dertiger jaren werd hij opgevolgd door  een zoon van zijn broer Jacob. Deze Jan Jacobsz de Gooijer woonde op de Keverdijk, hij droeg de bijnaam 'Jan de Muis'. 

DE JEUGD VAN  EN OP DE BOERDERIJ.
Het gezin van Jan de Gooijer en Klaasje Krijnen bestond uit 9 kinderen, 4 meisjes en 5 jongens. Het meisje, dat slechts enkele maanden werd, niet meegeteld. Van jongs af aan moesten de kinderen op de boerderij meewerken. Kleine kinderen gingen mee naar de meent en haalden koeien op en brachten die naar de melkplek. Sommige koeien gingen zwerven en konden in de uithoeken van de meent belanden. Ze konden afgedwaald zijn naar de uiterste westelijke plek
(richting Buitendijken) of oostelijk bij Valkeveen. In de donkere vroege en mistige morgens van het najaar was het een hele toer. Niet alleen kon men dan de koeien niet van verre ontdekken, ook liepen er sloten door het terrein met slechts hier en daar een gladde loopplank. Toch wist de jeugd hun eigen vee te vinden, door de tekening op de huid zijn geen twee koeien gelijk. Als de kinderen 9 a 10 jaar oud waren moesten ze na schooltijd al flink aanpakken. Melk bezorgen behoorde nog tot de lichtste karweitjes. Vooral in de hooitijd hielpen zij mee door met een hooihark het gemaaide gras te keren en te schudden. In die periode kwamen ook de buurtkinderen daarbij helpen, in het bijzonder hooi trappen in de hooischuur was bij hen populair. Na de lagere schooltijd kregen zij zwaarder werk. Ze moesten de stal uitmesten en leerden melken.  De meisjes hielpen hun moeder bij de huishouding. Ook bezorgden ze melk, waarbij ze aan een juk op hun schouders twee emmers torsten. Het waren vooral de oudsten die flink mee moesten aanpakken. Annie, een van de jongste meisjes mocht zelfs voor onderwijzeres studeren op een internaat in Limburg. Haar zus Emma trad in bij 'de Orde van het Arme Kindje Jezus'.  Annie trouwde met 'met de handschoen' de rubberplanter Charles Hogeboom en vertrok begin 1930 naar Sumatra in 'Nederlands Indië. Haar zus Emma ging eveneens naar 'Indië'  en werd missiezuster op Java. Beiden overleefden de Japanse concentratiekampen.

LEVEN EN WERKEN OP DE BOERDERIJ
Jan Willemsz de Gooijer behoorde in Naarden en Bussum tot de middelgrote boeren. Hij had, jongvee meegerekend, 30 stuks vee. Verder een merrie paard met vaak een veulen. Ook had hij twee grote trekhonden, waar de kinderen dol op waren. Met de hondenkar gingen de opgeschoten zonen melken. Jan bezat, voor zo ver bekend, geen eigen bouwland. Zijn schoonvader Harmen Krijnen bezat in de Busssummer Eng negen akkers bouwland. Jan pachtte er hiervan drie. Na het overlijden van Harmen pachtte hij deze van zijn zwager Tijmen Krijnen. Deze schrale akkers lagen achter de herberg de Gooische Boer. Honderd meter van deze herberg stond nog in die tijd de 'Koepel van de Roeper', die de Naardense notaris daar had laten bouwen. Ondanks flink mesten was de oogst gering, vooral in droge perioden. Na het ploegen werd de mest vermengd met heide plaggen op het land uitgestrooid om wegwaaien van de zanderige grond te voorkomen. (Bij andere grondsoorten ploegde men de mest onder de grond) Er werd wisselbouw toegepast met aardappelen, voerbieten en rogge. De kwaliteit van de aardappelen was matig. Jan pachtte ook vruchtbare tuingrond op 'de Plak' waar hij aardappelen verbouwde voor eigen gebruik. De opbrengst per are was hier groter en de kwaliteit beter.
Akkerbouw was bijzaak, de veehouderij en de melkhandel was het belangrijkste. Hooibouw duurde vier weken, deze hooitijd vergde veel energie. Bep Jansz, de zoon van Klaasje, heeft foto's van zijn broers genomen tijdens het hooien. Duidelijk is te zien hoe mager ze waren tengevolge van dit zware werk.   
Direct na de hooibouw kwam de oogsttijd, eerst het maaien van de rogge en vervolgens de bieten en de aardappelen. De bieten en soms aardappelen werden opgeslagen in een kuil op het erf. Najaarsgras werd  gekuild, zo'n kuil werd buiten de vesting gemaakt.
In het weideseizoen ging men tweemaal per dag op de meent melken. In de dertiger jaren gingen de zonen van Jan Willemsz wel gezamenlijk melken, zowel het vee van moeder Klaasje als van de zonen Herman en Wim. Ze gingen met een paard en wagen. Bij het ochtendgloren om half vijf ging men op pad naar de Naarder Meent. Liep het vee op de Hilversumse Meent dan moest men nog vroeger beginnen. Om 16.00 uur ging men voor de tweede maal. Gezamenlijk molken zij dan zo'n 40 koeien. Per koe duurde het melken met de hand ongeveer 10 minuten. De melk ging in melkbussen van 30 of 40 liter. Men was thuis om zes uur, half zeven. Na een kort ontbijt, vaak met pap, ging men de weg op om de verse melk uit te venten. De klanten woonden zeer verspreid in Naarden en Bussum. Je moest van hot naar her rijden om de klanten op tijd te bedienen. In het begin werd er gevent met paard en wagen, daarna met een driewielige bakfiets en tenslotte met een motorbakfiets. Ook kwamen er melkfabrie¬ken waar de meeste veehouders hun melk heen brachten, zoals melkfabriek Gooiland. (later  King Cars terrein)    

FAMILIEBANDEN  KRIJNEN EN DE GOOIJER
Drie kinderen uit het gezin van Willem de Gooijer en het gezin van Harmen Krijnen waren met elkaar getrouwd. Deze echtparen huurden eerst en kochten later een boerderij in Naarden. Jan en zijn Klaasje Krijnen bewoonden na hun trouwen een boerderijtje op de hoek Regenboogstraat/Wuijvert. Hun oudste kinderen werden hier geboren.                                    
Klaasje droeg in tegenstelling tot haar oudere zus Kee en jonge schoonzus Aaltje geen Gooise klederdracht. Op een familiefoto uit 1903 is te zien dat zij als enige getrouwde vrouw van haar generatie eigentijds en modern was gekleed. Haar kinderen vertelden later dat zij kleding kocht in Amsterdam, terwijl haar oudere familieleden degelijke traditionele kleding kochten in Utrecht.                                        
Van de Regenboogstraat gingen Jan en Klaasje in 1896 naar de boerderij in de Pijlstraat. Voordien hadden hier enkele generaties van de familie Koeman gewoond, die het pand verkochten aan de rentenier Brouwer. In 1898 overleed deze Brouwer en kocht Jan Willemsz de boerderij voor f 3500.-.  Hein Willemsz en zijn Kee Krijnen kochten eveneens  van de erven  Brouwer een boerderij achter het Stadhuis, gelegen op de hoek Raadhuisstraat/Duivensteeg. Deze kleine boerderij kostte f 1800.-.  Kee liep in tegenstelling tot haar jongere zus Klaasje in Gooise klederdracht. Doordeweeks droeg  zij een eenvoudige kap, maar op zondag een gouden. Hein was naast boer ook meentbeambte. Als meentbeambte was hij verantwoordelijk voor het beheer en toezicht op de meent. Ook behoorde het tot zijn taak het houden van een goede fokstier, vandaar werd hij 'Hein de Bullenboer' genoemd.                                  
Aaltje de Gooijer en Lambert Krijnen woonden eerst in de Vitusstraat. Ze verhuisden later naar een boerderij aan de Gansoordstraat. De achteringang en het erf lagen aan de Raadhuisstraat naast de Synagoge. Aaltje was een knappe vrouw, die net als haar moeder in Gooise klederdracht liep en een Gooise kap droeg. Lambert kreeg een ongeluk tijdens de hooibouw en stierf jong. Zijn weduwe kocht de boerderij, die echter in 1904 afbrandde. Zij liet de boerderij herbouwen, waarvan het voorhuis nog steeds achter het Stadskantoor en naast de Nieuwe steeg gelegen is.   
Willem Cornelisz overleed reeds in 1877 en zijn vrouw Mietje in 1899. De oudste kinderen van Jan en Klaasje hebben alleen opoe Bussumerstraat gekend. Sinterklaas reed ook voor hen bij deze opoe. De weduwe Mietje de Gooijer-Vos zette de boerderij voort met haar thuiswonende  vrijgezelle zoon Piet. Op haar oude dag deed kleindochter Marie Cornelisse de Gooijer bij haar de huishouding en woonde in. Na het overlijden van haar opoe bleef nichtje Marie bij haar oom, totdat hij op 38 jarige leeftijd in 1903 trouwde met de Blaricumse Kee de Zwart. Zij kregen samen een dochtertje dat kort na haar geboorte overleed.
Kee de Zwart had in de Blaricummer Eng bouwland geërfd. Waarschijnlijk kocht Piet met haar geld de boerderij in de Bussumerstraat. Na het overlijden van Willem Cornelisz vond mogelijk geen boedelscheiding plaats, omdat zoon Piet de boerderij voor zijn moeder voortzette. Piet overleed al in 1905 en zijn weduwe erfde het boerenbedrijf en hertrouwde met boer Schouten. Door te hertrouwen met een niet-erfgooier raakte zij de scharende erfgooiersrechten kwijt waarop een erfgooiersweduwe recht had. Schouten bezat echter redelijk veel grond in de buurt van Naarden.      
Jan Willemsz had nog twee broers die een boerenbedrijf bezaten. Jacob Willemsz had de boerderij St. Vitusstr. 36  en Cornelis Willemsz de boerderij St. Vitusstr. 49. Cornelis was raadslid in Naarden van 1903 tot 1909 en bestuurslid van de 'Nieuwe erfgooierspartij' van Floris Vos. 


Harmen Lambertsz Krijnen overleed in 1902 en zijn vrouw Emmetje Dekker in 1899.  Hun jongste zoon Tijmen trouwde met Jacoba de Bruijn en trok in bij zijn ouders. Harmen en Emmetje maakten een testament waarbij zij  het grootste deel van de boerderij vermaakten aan Tijmen en een kleiner woongedeelte aan hun doofstomme zoon Jan en zijn gezin. Jan was als negenjarig jongetje naar het doveninstituut te Sint Michielsgestel gestuurd. In dit instituut, dat kort te voren geopend was, leerde hij het kleermakersvak. Zijn neefjes en nichtjes noemden hem later Ome Jan de Kleermaker. Tijmen en Jacoba hadden slechts een dochter. Door de erfenis was hij in goede doen. Hij had geen boerenhart want hij verkocht de boerderij en liet op een gedeelte van het erf woningen bouwen. Van koeienmelker werd hij huisjesmelker.    

De band tussen de gezinnen De Gooijer-Krijnen en Krijnen-de Gooijer  was hecht. De volwassen neven en nichten zochten na het overlijden van hun ouders vaak tante Klaasje de Gooijer-Krijnen op. Klaasje overleefde al haar broers, zusters, zwagers en schoonzusters. Volgens Jan Jansz de Gooijer, overleden in 1998, waren er begin 20e eeuw 90 neven en nichten afkomstig van de families De Gooijer en Krijnen. Hijzelf had hen allen overleefd.
                                     
ONTSPANNING EN SPORT.
Vanwege de drukke werkzaamheden op de boerderij bleef er weinig tijd over voor sport en ontspanning. Op vakantie gaan deed men nooit. Zelfs een 'uitje' kwam zelden voor en op reis gaan nog minder.  Vanaf einde 19e eeuw gingen sommige autochtone Gooiers, waaronder boeren en boerinnen weleens met de Gooise Bedevaart naar Kevelaar. Klaasje de Gooijer-Krijnen is daar zelf nooit geweest, haar man wel. Op zolder lag nog een lampion die hij daarvandaan meegenomen had. Naar de St. Jansprocessie op 24 juni in Laren ging iedereen kijken, meelopen deed vooral de Larense bevolking.
De zonen van Jan en Klaasje waren wel verwoede schaatsers. Tot zeer hoge leeftijd schaatsten zoon Wim en Jan nog op de vestinggrachten. Voordat het R.K. verenigingsgebouw Concordia bestond ging men dansen in de 'Hof van Holland' in de Kloosterstraat. De dochters Cor en Emma (de latere relig. Zuster ) staan als lid van dansclub
'De Gouden Ploeg'  op een groepsfoto uit 1913. Cor was toen pas 16 jaar. Voordat de R.K. gymnastiekvereniging 'Wilskracht' bestond was zoon Jan in zijn jonge jaren lid van de turnvereniging 'Keizer Otto'. Als nakomertje in een veranderende maatschappij, vond hij turnen leuk. Het was een 'neutrale' vereniging en daarom durfde hij dat thuis niet te vertellen.  De contributie betaalde hij van zijn zakgeld. Ook wanneer de kinderen van Klaasje volwassen waren, kregen ze, zolang ze als vrijgezel thuis werkten en woonden, alleen zakgeld. Kleding en bijzondere uitgaven werden door hun ouders betaald. In de oogsttijd kreeg zoon Jan f 10.-  extra boven het zakgeld om kermis te vieren op de Laarder Kermis.
Natuurlijk kreeg hij ook voor de Naarder Kermis een extraatje.  Tot hun trouwen kregen de meewerkende kinderen geen loon. Bij het trouwen kregen ze daarom een 'portie' mee, waarvan zij zich behoorlijk konden inrichten.  De boerenbedrijven in de vesting waren relatief klein. Indien men veel vrijgezelle volwassen of halfvolwassen zonen had, dan konden die niet allen op het bedrijf werken. Van oudsher zochten die dan elders een baantje, meestal als boerenknecht.


WERKEN BUITEN HET GOOI

De boerenbedrijven van de erfgooiers in de vesting  waren relatief klein. De gezinnen waren vaak groot en er was een groot leeftijd verschil tussen de oudste en de jongste kinderen. De oudste zoon en dochter werkten na hun lagere schooltijd als eersten in het bedrijf van hun ouders. De leeftijd van de kinderen schoof  telkens op, zodat de oudsten dan meestal als knecht of dienstbode elders werk zochten. De zonen van Willem Cornelisz de Gooijer en Mietje Vos werkten bij boeren net buiten het Gooi, zoals in Muiderberg, Muiden en Weesperkarspel. Ze verhuurden zich per jaar en woonden intern. In het bevolkingsregister van Naarden werden zij telkens in- en uitgeschreven. In hun betrekking spaarden ze om na hun huwelijk een eigen boerderij te kunnen beginnen.
Na de aanleg van de Oosterspoorlijn rond 1870, veranderde het Gooi. Er vestigden zich veel forenzen, zodat vooral veel akkergrond verkocht werd voor villa en woningbouw. De onvruchtbare heide en de meenten konden niet bebouwd worden omdat die eigendom waren van Stad en Lande van Gooiland. Deling van het gemeenschappelijk bezit werd door de erfgooiers steeds tegengehouden. Er ontstonden daarom grote spanningen tussen de erfgooiers en de burgemeesters van de Gooise gemeenten. De belangentegenstelling tussen hen was groot. De burgemeesters wilden forenzen aantrekken en verkochten illegaal grond en zanderijen die eigendom waren van de erfgooiers. Tevens kwam einde 19e eeuw de landbouwcrisis, die leidde tot reorganisatie van de landbouw. Kapitaalkrachtige en grote boerenbedrijven moderniseerden en schaften landbouwmachines aan. Er kwam een overschot aan boerenarbeiders. Mogelijk was dat de reden dat de vrijgezelle zonen van Jan Willemsz de Gooijer, zijn broers en zwagers niet meer als knecht in de omgeving  gingen werken.
Blijkbaar ontdekte men tijdens de Gooise bedevaart in Kevelaar, dat in die streek  grote melkerijen waren met een tekort aan melkknechten.  Deze knechten werden aldaar 'Schweizer' genoemd, omdat dit werk mogelijk eerder door arme Zwitsers werd gedaan. Iedere Schweizer was verantwoordelijk voor de verzorging van een grote stal met melkkoeien. De werkzaamheden betroffen het uitmesten van de stal, het voeren en het driemaal per dag melken van de koeien. (terwijl dit tot de dag van vandaag normaal tweemaal gebeurt) Melkmachines ontbraken, er moest met de hand gemolken worden. Ondanks de stevige knuisten van de ervaren boerenjongens bezorgde dit hun in het begin zeer pijnlijke polsen. 
   
Willem Hendiksz de Gooijer, de zoon van 'Hein de Bullenboer', ging als eerste uit de familie als Schweizer werken. Maart 1905 vertrok hij naar 'Kreis Moers' in Duitsland. (Deze streek grenst aan de omgeving van Venlo.) In 1906 volgde zijn neef Jan Jacobsz de Gooijer. Langzamerhand volgden nog meer neven uit de familie de Gooijer, zoals Willem Lambertsz in 1907, Gerrit Lambertsz in 1908 en Johan Jacobsz in 1910.
Bij thuiskomst vertelden zij enthousiaste verhalen. De verdiensten waren goed. Er kon in Duitsland zelfs gespaard worden voor een fiets, zodat ze eventueel de treinreis konden uitsparen. Het avontuur trok ook de jongere neven, ook zij werden Schweizer. Zo vertrokken 'Herman van de Bullenboer' en zijn neef Rijk Lambertsz de Gooijer, in 1911 gevolgd door Herman Jansz, de oudste zoon van Jan Willemsz en Klaasje. Herman Jansz kwam te werken op een melkerij in Schaephuysen. In 1913 kwam hij weer voorgoed naar huis.
Uit de aangetrouwde familie volgden de neven Bertus Lambertsz en Gerrit Lambertsz Krijnen.  Soms namen de neven  een dag of acht verlof om met de trein naar huis te gaan. Op 12 mei 1914 was de 100 jarige herdenking van de aftocht van de Frans bezetters uit Naarden. De neven kwamen uit Duitsland over  om het feest mee te vieren.  Ten minste tien neven uit de familie De Gooijer en Krijnen verbleven kortere of langere tijd in de streek rond Moers. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werden de laatste daar verblijvende neven opgeroepen voor het Nederlandse leger. Willem Lambertsz de Gooijer legde die episode en zijn ervaringen als Schweizer vast in een dagboek. Bijzonder interessant is zijn beschrijving van de reacties van de Duitsers bij het uitbreken van de oorlog. Verder de problemen die hij ondervond om Duitsland te verlaten om aan de oproep van het Nederlandse leger te voldoen. Bij thuiskomst vernam hij tot zijn vreugde zijn legering in Naarden. Tot slot beschreef hij de eerste mobilisatie dagen in de vesting.
Bijna alle neven dienden als dienstplichtige militairen tijdens de jaren 1914 - 1918. Het familie-fotoalbum van Klaasje de Gooijer-Krijnen vulde zich met foto's van de neven in uniform. Vooral haar zoon Herman had trots geposeerd met zijn sergeantsstrepen. Herman vond zijn militaire diensttijd de mooiste tijd van zijn leven. Na de Eerste Wereldoorlog had hij graag beroepsmilitair willen worden, maar het leger werd ingekrompen.Ñ
           

EERSTE WERELDOORLOG
.
Gelukkig bleef Nederland buiten de  Eerste Wereldoorlog. Wel was het leger gemobiliseerd. In en om Naarden werden 4000 militairen gelegerd. Voor de plaatselijke middenstand was dit een goede zaak. Voor de kroegen een geschenk uit de hemel. Het contact tussen de Naarders en de Nederlandse militairen was, net als in vredestijd, goed. De Naardense schonen hadden meer keus dan gewoonlijk om een knappe jongen aan de haak te slaan. Hoeveel huwelijken daar uit voortgekomen zijn is moeilijk te achterhalen. Alleen uit het gezin van Jan Willemsz de Gooijer zijn daarvan twee voorbeelden. Dochter Marie was in 1914 reeds getrouwd met de zoon van de beroeps militair adjudant Marquenie. Dochter Cor trouwde met de dienstplichtige militair Gommers uit Malden. Hun nicht Riek Krijnen trouwde met de dienstplichtige Janssen uit Limburg. Na hun huwelijk bleven zij in de omgeving wonen. Er waren zoveel militairen in de vesting, dat ook soldaten werden ondergebracht bij burgers en vooral bij boeren. Ook legerpaarden werden vaak op boerderijen ondergebracht. Het leger had deze paarden overal in Nederland gevorderd. Tot en met de Tweede Wereldoorlog werd in Nederlandse leger grotendeels gebruik gemaakt van paardentractie. Ook in vredestijd kwam ieder jaar een ambtenaar langs om op te nemen hoeveel paarden en wagens geschikt waren voor het leger. Herman Jansz, de zoon van Jan Willemsz de Gooijer, moest in bij het begin van de mobilisatie in 1914 als boerenzoon met het paard van zijn vader kanonnen vanuit Naarden naar Utrecht brengen.


SPEL THUIS EN OP STRAAT.

Jan Willemsz de Gooijer schepte er genoegen in om bij bruiloften en partijen iets voor te dragen. Onbekend is of hij zelf de voordracht schreef, zoals zijn oomzegger Willem de Matroos deed.  Zijn jongere vrouw Klaasje geneerde zich daarvoor, boeren behoorden alleen nuttige dingen te doen. In de winteravonden werden in haar gezin wel spelletjes gedaan. Het was gezellig en er werd dan een kop chocolade bij gedronken. Vooral kaarten, zoals een en dertigen, werd veel gedaan. Op straat werden veel kinderspelletjes gedaan. Er werd geknikkerd en gebikkeld door jongens en meisjes. Jongens deden veel aan bokje springen en ook bok-sta-vast was populair. Bij dat laatste spel stond een jongen tegen een muur met zijn handen ineen gestrengeld voor zijn
                                                                                                                                  

(J07 ) Schweizer,  WO I , Spel 


buik. Een andere jongen stond gebukt voor hem, zijn hoofd rustte in de handen van de staande jongen. Achter hem stonden nog een aantal gebukte jongens. De sport was dat andere jongens zover mogelijk  boven op deze rij sprongen en dat er bovendien zoveel mogelijk  van hen op de bok kwamen. Jan Jansz de Gooijer kende ook een spel waarbij een jongen met een opgevouwen pet op zijn hoofd moest proberen door te breken bij een rij andere jongens. Tot de dertiger jaren droegen alle jongens een pet en de meisjes een hoed.         

SCHOLEN  EN  SCHOOLTIJD.

Begin 19e eeuw stond te Naarden de Openbare lagere school op de hoek van de St. Vitusstraat/Schoolstraat. (gedeelte van de Pastoorstraat grenzend aan de Bussumerstraat) Jan Willemsz de Gooijer en Klaasje Krijnen gingen hier als kind naar school. 
De school bestond uit twee lokalen. De kinderen zaten op lange banken die als in een circus of stadion waren opgesteld. De onderwijzer van Klaasje nam zijn baby mee in de klas, het kind stond daar in een rieten mand. Gedurende jaren 1827 - 1874 was C.C. Dingemans de hoofdonderwijzer. Als speelplaats diende de Schoolstraat, drinken moest men uit de stadspomp aldaar. In ieder geval leerden zij daar goed lezen en schrijven.
De de twee oudste kinderen van Jan Willemsz, Marie en Herman gingen einde 19e eeuw naar de Openbare lagere school op de hoek  Oosteindestraat/Pijlstraat. Ver hoefden de kinderen niet te lopen, de school was tegenover hun ouderlijk huis. De post bezorgde vaak brieven met alleen als adres: "De Gooijer, tegenover de Openbare school".
 Na de schoolstrijd werden ook in Naarden Rooms Katholieke scholen gesticht. Eerst in 1899 de Maria meisjesschool geleid door de Zusters van het Arme Kindje Jezus. Zoon Jan Jansz zat daar eerst op de Bewaarschool bij zuster Diegloria. Daarna 'gemengd' in de eerste en tweede klas van de zustersschool. (later tot de opheffing van de meisjesschool, was aldaar alleen de Bewaarschool en de eerste klas 'gemengd'.) De Rooms Katholieke Jongensschool Sint Joseph werd in 1906 in de Gasthuisstraat gebouwd. Er werd gestart met twee lokalen waar achter een kleine speelplaats lag. Later waren vier lokalen in gebruik. Jan Jansz zat ook nog  met vijf of zes kinderen in de zevende klas, waar drie middagen in de week Franse les werd gegeven. Tegenover de school, tussen het huis van de hoofdonderwijzer Jägers en het Spaanse huis lag de tuin van Ides. Na de koop van deze tuin ontstond hier een ruime speelplaats. De hoofdonderwijzer Jagers had een zoon en een dochter die in het onderwijs gingen. Dochter Christien stond jarenlang  voor de tweede en derde klas van de St. Josephschool. Zij vertelde eens dat haar ouderlijk huis geen achterom bezat, zodat het legen van de beerput een probleem was. De fecaliën moesten emmertje voor emmertje door de gang van het huis naar de Gasthuisstraat gedragen worden. Haar moeder belegde de gang met kranten en sloot alle deuren in de woning. Vroeger was mest bij boeren en tuinders een gewild artikel, daarom werd dit werk bij Jagers gedaan door Piet en Jan Cornelisz de Gooijer. (Neven van Jan Jansz)   
Schoolreisjes werden in die tijd ook gemaakt. De Bewaarschool ging niet verder dan de speeltuin Oud Valkeveen. Of de kleuters, zoals later, ook wel  (onder leiding van de nonnen) schelpen gingen zoeken op het strand van de 'Koeienzee' is niet duidelijk. De vijfde en zesde klas ging wel naar Den Haag, Scheveningen of Arnhem. Lopend ging men naar het station Naarden-Bussum en vandaar met de trein.

DE  JAREN  TWINTIG

Na WO I brak in Duitsland en Oostenrijk een hongersnood uit. Nederland nam veel kinderen uit die landen op. Ook in Naarden werden deze kinderen ondergebracht, sommigen zijn hier blijven wonen. In het gezin van Jan en Klaasje werd een Duits jongetje opgenomen van de leeftijd van zoon Jan. Hij kwam uit de omgeving van Berlijn. Na zijn terugkeer bleef er nog kort contact.
Ook kwamen in die tijd de eerste Duitse dienstboden naar Nederland en ook Duitse boerenknechts die hier 'Poepen' werden genoemd. Een van deze Duitsers werkte in Naarden tot in WO II, hij werd 'Jan de Poep' genoemd.

De dienstplichtige militairen demobiliseerden. Door hun langdurige diensttijd kwam er voor velen een breuk in de traditie. De zonen van de weduwe Aaltje de Krijnen- de Gooijer verlieten Naarden en gingen in Amsterdam bij de tram en politie. Hun ouderlijke boerderij in de Gansoordstraat werd verkocht nadat Aaltje in 1917 overleden was. Net als haar man kwam zij door een ongeluk om het leven, ze was thuis van de stenen keldertrap gevallen. 

 Ook andere neven De Gooijer en Krijnen zochten werk buiten de landbouw. Willem en Gerrit Lambertsz de Gooijer gingen beiden naar de Chemische Fabriek Naarden. Beiden kwamen in die fabriek door een ongeluk om het leven. Willem stikte januari 1940 binnen een leeg chemicaliënvat dat hij in opdracht, maar ondanks zijn bezwaar, moest schoonmaken. Willem had een bestuursfunctie in de Naardense afdeling van de R.K. Werkliedenvereniging. Zijn uitvaart en begrafenis verliep plechtig. De Gooi en Eemlander bracht een uitgebreid verslag van het ongeluk en de begrafenis. Zijn broer Gerrit stootte in 1941 in de 'Chemische' zijn hoofd en overleed aan de gevolgen daarvan.

HET   VOORHUIS,  GANSOORDSTRAAT  31

Het voorhuis van de boerderij, op de hoek Gansoordstraat/Pijlstraat, was van de rest van de boerderij afgescheiden. De zolder van de boerderij liep door boven de beneden-  en bovenverdieping van het huis. De kelder, alleen bereikbaar via de boerderij, was gelegen onder het voorhuis. In de familie gaat het verhaal, dat de voordeur van het voorhuis 'later' is aangebracht. Echter, in het begin van de 19e eeuw werd dit huis apart bewoond en had een eigen huisnummer. De eerste jaren toen Jan Willemsz de boerderij huurde, werd het voorhuis bewoond door eigenaar Brouwer. Nadat de boerderij in bezit kwam van Jan Willemsz werd het voorhuis verhuurd aan derden, totdat de oudste zoon trouwde. Herman Jansz huurde vanaf 1920 enkele jaren dit huis, waarin zijn oudste kinderen werden geboren.
Daarna werd het gebruikelijk, dat alle zonen de eerste jaren van hun huwelijk daar gingen wonen. Ook van hen werden de oudste kinderen daar geboren. Achtereenvolgend werd het huis verder bewoond door Wim Jansz, Bep Jansz en als laatste Jan Jansz. Het gebruik was tevens dat de 'inwonende' zoon werkte op de boerderij van zijn ouders. Na het overlijden van Jan Willemsz  werkten zij voor hun moeder, die als erfgooiersweduwe haar schaarrecht behield.


DE  WEDUWE  KLAASJE  DE GOOIJER-KRIJNEN
.
Op 71 jarige leeftijd overleed 24 april 1924  Jan Willemsz. Zijn  59 jarige weduwe zette het boerenbedrijf voort met behulp van een van haar zonen die in het voorhuis woonde.
In 1938 schaarde zij op de meent :17 koeien,  2 pinken en  2 kalveren en betaalde aan schaargeld f  390 per jaar. (vergeleken bij het schaargeld in 1966 was dit een zeer hoog bedrag)
Het paard werd blijkbaar elders geweid of kwam op een andere rekening voor.
In de huishouding werd ze eerst geholpen door een van de vrijgezelle dochters, totdat die ook trouwde. Daarna kwam er eerst een dienstbode, die opgevolgd werd door kleindochter Annie. Deze oudste dochter van zoon Herman werkte vanaf haar jeugd tot het overlijden van haar grootmoeder in de boerderij.  In het bedrijf werd Klaasje ook bijgestaan door haar andere zonen, die inmiddels een zelfstandig bedrijf hadden. Vooral in drukke perioden, zoals  bij de hooibouw, sprongen ze bij. Bij het melken op de meent werd ook geholpen. Jan Jansz was de laatste werknemer die zijn moeders bedrijf waarnam.
In de familie was het altijd de gewoonte geweest dat de ouders en grootouders tot op zeer hoge leeftijd de 'baas'  bleven over hun bedrijf. De weduwe Klaasje was uit hetzelfde hout gesneden. Ze was wel heel 'sportief' tegenover haar waarnemende zoon, maar als puntje bij paaltje kwam dan nam zij de beslissingen. Ze liep regelmatig het bedrijf door. Soms was het noodzakelijk een koe te verkopen, omdat de melkgift wegens ouderdom terugliep. Werd zo'n koe verkocht en bleef een lege plek achter, dan wilde zij direct dat er een nieuwe koe voor in de plaats kwam. Ze hield van haar dieren als een echte boerin. Toen haar paard Moppie te oud werd, moest het dier vervangen worden. Een boer heeft een bedrijf en kan niet sentimenteel zijn, dus Moppie moest weg. Klaasje stond erop dat het verkocht werd aan een betrouwbare slager. Zelfs eiste ze de hoef van het paard terug, met daarin het brandmerk van 'Stad en Lande'. Zij wilde hoe dan ook voorkomen dat het paard werd doorverkocht aan iemand die het nog zou afbeulen.        
Nadat ook Jan Jansz een eigen zuivelhandel begon, zette Klaasje het bedrijf voort met een knecht. Natuurlijk sprongen haar zoons regelmatig bij. Op hoge leeftijd kreeg zij een verwijtende brief van 'Stad en Lande'. Hierin werd gesteld, dat haar koeien door een uitwonende zoon werden gemolken en niet door een inwonende zoon of knecht. Ze schreef een keurig briefje terug met het excuus dat ze vanaf 1924 als weduwe schaarde en dat hierover nooit problemen waren gemaakt. Ze kwam met het bedrijf de oorlog door en bleef eigen baas tot haar tachtigste. Daarna wilde ze nog twee koeien aanhouden. Deze stonden in de winter bij haar op stal, omdat zij hiermee het recht behield dezen op de meent te scharen. Op de duur was de verzorging lastig, zodat haar zoon    Herman de koeien onderbracht in zijn boerderij in de Bussummerstraat. Klaasje kwam dan regelmatig kijken hoe het met haar dieren ging. Haar zoons zeiden tegen haar :
"Moeder stop er nou mee"
. Daarna werd de deel en de hooischuur verhuurd aan een veevoederbedrijf. In 1956 overleed zij op 91 jarige leeftijd. Ze werd begraven bij haar man op de R.K. begraafplaats 'achter Jan Tabak'. Haar auto en volgauto's met haar dochters en zoons werden lopend gevolgd door een lange stoet van haar kleinkinderen.
           
SCHOOLVERLATERS IN  DE  TWINTIGER JAREN
Na de lagere school gingen de meeste kinderen direct werken. De een als knechtje bij een baas, de ander als hulpje in het ouderlijk bedrijf.  Op deze wijze werd een vak geleerd. Toch gingen er ook al jongens naar de ambachtsschool in Hilversum. Jan Jansz ging op de boerderij van zijn moeder werken. Oudere broers van hem hadden de leiding onder het waakzaam oog van moeder Klaasje. Jan wilde graag boer worden en ging naar landbouwcursussen. Hij volgde later drie jaar de landbouwavondschool, waar onder andere les werd gegeven in bemestingsleer. Deze avondschool werd gegeven in de Openbare Lagere school door mijnheer Algers, het hoofd van de Bijbelschool. Jan ontving het diploma met de vermelding: "
met veel vrucht geslaagd”". Hij mocht graag kennis opdoen en na WO II ging hij naar de Middenstandscursus, die geven werd in de  R.K. Lagere  Vitusschool te Bussum.

VAN  VEEBOER  TOT  MELKBOER
In de dertiger jaren was door de regering 'Het Melkbesluit' doorgevoerd. Hierin werd bepaald dat geen melk en zuivelprodukten direct vanuit de boerderij verkocht mochten worden. Wilde men dit toch blijven doen, dan kon dit alleen vanuit een zuivelwinkel. Verschillende veehouders in de vesting lieten toen een winkeltje in of aan hun boerderij bouwen. De weduwe Klaasje deed niet mee met deze nieuwlichterij, haar zoons Herman en Wim wel.  Al haar zoons bleven  als zelfstandigen melk uitventen. Tijdens de bezetting kwam er een uitbreiding op het eerdere melkbesluit. Het werd toen verboden om tegelijk veehouder en zuivelhandelaar te zijn. Sommige veehouders splitsten hun bedrijf doordat de vader de boerderij aanhield, terwijl een zoon de zuivelhandel voortzette. Jan Jansz nam enkele jaren de boerderij waar, maar begon daarna met een zelfstandige zuivelhandel. Er was veel concurrentie in deze branche. Op allerlei manieren probeerden men klanten te winnen. Indien ergens nieuwe bewoners kwamen, dan vonden ze gratis melk voor hun deur met het verzoek klant te worden bij de gulle gever. Zelfs hielp men samen met een kruidenier en groenteboer de nieuwe klant verhuizen.  De klanten woonden her en ver uit elkaar, vooral in de buitenwijken van Naarden en Bussum. Melk werd bezorgd met paard en kar, met driewiel bakfietsen en later met motorbakfietsen. Direct na het melken werd de melk uitgevent. Bij de vroege klanten zette de mensen hun pannetje voor de deur.      
Het venten duurde meestal tot 's middags 12 uur, daarna moest er weer in het bedrijf of op het land gewerkt worden. Zaterdags-avonds werd het vaak wel laat, want dan had de klant zijn weekloon en werd er afgerekend.  Zondagsochtends moest er ook gevent worden. Koelkasten waren vrijwel onbekend en de verse melk, zo van de koe, was niet lang houdbaar. Onderweg werden  de melkboeren regelmatig gecontroleerd door ambtenaren. Met een densimeter werd gemeten of men soms water bij de melk had gedaan. Een week later werden de resultaten in de krant vermeld. De melkboer werd met naam en toenaam vermeld met het vetgehalte van zijn melk. Hoe lager het vetgehalte was hoe ongunstiger de melkleverancier uit de bus kwam.
Tijdens de crisisjaren was de melk spotgoedkoop, voor zogenaamde 'overmelk' kreeg men slechts 2 cent per liter.
Na WO II kwam de melksanering. Naarden en Bussum werden in melkwijken verdeeld en iedere zuivelhandelaar kreeg zijn eigen wijk. Niet iedere klant was daar gelukkig mee, maar voor de 'melkboeren' was het een zegen. Met de uitbreiding van het autobezit ontstonden steeds meer grootwinkelbedrijven. De concurrentie werd toen moordend. Jan Jansz was blij dat hij met zijn bedrijf de eindstreep haalde. Tot de jaren zeventig bleef hij in de vesting zijn klanten aan huis bedienen. Een zuivelwinkel, zoals zijn broer Wim, is hij nooit begonnen.        
                                                                                                                                                                     HET  GELOOF  EN  DE  KERK
Zowel de familie De Gooijer als Krijnen waren sinds eeuwen Rooms Katholiek. In de vesting vormden de katholieken een relatief grote minderheid. Tijdens de achterstelling van katho¬lieken hadden deze families in de overwegend katholieke Gooise dorpen Blaricum en Bussum gewoond. Ze trouwden ook meestal traditioneel binnen deze gemeenschappen, zodat gemengde huwelijken weinig voorkwamen.
In het Naarden van begin 20e eeuw was er wel verschil tussen de mensen met verschillende geloven. Wel gingen de mensen redelijk goed met elkaar om. Er waren geen strenge muren tussen de mensen. Bij burenhulp stond men voor elkaar klaar.  Vooral bij een boerderij had je soms hulp nodig. Bij de hooibouw, ziekte of problemen met het vee kon je op andere boeren rekenen, dan hielp men elkaar ongeacht verschillend geloof.
Het contact met de R.K. geestelijken was gemoedelijk. Pastoor Van Beurden maakte vaak een rondje door Naarden en kwam veel een praatje maken met moeder Klaasje. Later kwamen jonge kapelaans veel bij Jan Jansz en zijn vrouw Annie Iking over de vloer. De kerk had geen drukkende invloed op het gezin. Iedere zondag ging men trouw naar de kerk. De zondagsheiliging was niet streng, dansen, fietsen en voetballen op zondag was geen probleem. Kaarten, in reformatorische kringen 'duivels prentenboek', werd veel en graag gedaan.
Wel speelde kerk een rol bij kerkelijke feesten. Kerstmis en Pasen werden in de kerk en thuis gevierd. Met Pasen ging moeder Klaasje de stal door met een palmtak en sprenkelde daarmee wijwater over het vee. Hetzelfde werd ook gedaan voordat het vee in het voorjaar naar de wei ging. Van de wieg tot het graf was de kerk present, van de doop tot de kerkelijke begrafenis.

FEESTEN  IN  DE  VESTING

Koninginnedag was in de vesting altijd een groot feest. Op het Promersplein waren kinder- en volkspelen. Veel belangstelling was daar voor het ringsteken, zowel met een sjees als  op 'het losse paard'. Aan dat laatste nam Jan Jansz ook wel eens deel.
Bekend in het Gooi waren ook de historische optochten die in Naarden werden gehouden. Zelfs in de 19e eeuw vonden die plaats. Op het ravelijn bij de Korte Bedekte weg werden demonstraties gegeven door Gymnastiekverenigingen. s'Avonds was er vuurwerk, dat vaak werd voorafgegaan door geïllumineerde gondelvaart in de vestinggracht. 
De Gooise landbouwsportvereniging hield harddraverijen in het Bos van Bredius. Er werd weleens een veulen verloot. Snijders won er ooit een en dat was heel wat.
Ook was er de najaarskermis, gelijk met de koeienmarkt die gehouden werd donderdag na 23 oktober. De koeienmarkt werd gehouden in de Bussumerstraat en de Peperstraat. (Na WO II een tijdje in de Gansoordstraat en de laatste stuiptrekkingen op het Promersplein) Er kwamen veel boeren uit het Gooi en kooplui uit Muiden en Laren. Na afloop werd er  bij Streefkerk in  'De Doelen' afgerekend bij een glaasje. Het drinken van sterke drank liep  dan nogal eens uit de hand. Sommige mensen in de Bussumerstraat ruimden met de koeienmarkt ¬ hun kamer uit en richten die in voor verkoop van koffie en chocolademelk. Herman Jansz woonde in een boerderij aan de Bussumerstraat. Hij ontving dan veel bezoek van boeren en buitenlui. Zijn echtgenote kookte dan pannen vol snert om de hongerige mannen te voeden. In de gang werd de kokosmat vervangen door kranten, want zelfs zonder klompen waren de sokken bespat met koeienvla. De koeienmarkt was voor boeren en belangstellenden. Jongens en meisjes ontmoeten elkaar niet op deze markt, maar wel op de gelijktijdig gehouden kermis. Contacten tussen de jeugdige seksen werden ook gelegd tijdens dansavonden in De Hof van Holland in de Kloosterstraat. Jongelui trokken ook naar de Laarder kermis en ook in de weekenden naar dansgelegenheden in Laren, Hilversum en Bussum. Men ging daarheen op de fiets. Af en toe deden zich wel eens baldadigheden voor. Ook ging men naar de bioscoop in Bussum of Hilversum.


BOERDERIJEN  IN  DE  VESTING

Jan Willemsz de Gooijer was veehouder. Hij pachtte echter ook bouwland op de Busssummer Eng achter de Gooise Boer. Daar werd op de zandgrond verbouwd: rogge, voerbieten en aardappelen. Het gebeurde in wisselbouw om de drie jaar. Boekweit werd hier niet verbouwd, wel in Blaricum en Huizen. De grond was onvruchtbaar er moest veel mest op gebracht worden, maar de pacht was laag en er was ruimte. De aardappelen van de Eng waren niet lekker.  

Rond de vesting lagen zandafgravingen die vruchtbaar waren. Een groot deel ervan bestond uit boomkwekerijen die even bekend waren als Boscoop. Verder waren daar groentekwekerijen, vooral op de aan de Galgensloot gelegen Plak. Op de Plak had Jan Willemsz een tuin. De aardappelen waren daar beter en die dienden voor eigen consumptie. De aardappelen van de Eng werden aan burgers verkocht, vaak aan vaste klanten. De rogge ging naar de bakker. Zelf werd ook roggemeel gebruikt voor de ochtendpap en om bij de slacht in de  bloedworst te verwerken.  
In het weideseizoen graasde zijn vee op de meent. Jan pachtte ook telkens voor zes jaar weiland op de Keverdijk.  Hooi werd verkregen op hooiland dat werd toegewezen door 'Stad en Lande'.
Meestal was dat onvoldoende, zodat er hooiland gepacht moest worden in de Buitendijken tussen Naarden en Muiderberg. Deze graspercelen  behoorden aan de Grote Kerk en het Pater Wijnter Fonds. De verpachting vond jaarlijks omstreeks maart plaats in het stadhuis van Naarden. Gooise boeren verzamelden zich dan buiten voor het stadhuis, totdat het klokje daar de verpachting aankondigde. Iedereen ging dan naar binnen en de notaris begon met de verpachting bij opbod. Iedere huurder diende een borg te hebben, die bij wanbetaling de huurschuld op zich nam. Tijdens de crisis in de jaren dertig kwamen sommige huurders in geldproblemen, hiervan werden de borgen de dupe. Daarom spraken de boeren af om via een huurstaking af te dwingen dat het stellen van borgen zou vervallen. Toen notaris Klaas Hoeflake met de verpachting wilde beginnen werd hij geboycot. Twee boeren waren echter niet solidair en gingen toch naar binnen. (Link en Kos ?) Zij konden nu zonder mededinging pachten. Een of meer jaar later was de borgstelling afgelopen.  De Buitendijken waren vruchtbaar, omdat de Zuiderzee bij de jaarlijkse overstroming een laagje klei afzette. Bemesting was dus niet nodig. Het gebied bestond uit een grote vlakte zonder wagenpad, waar alleen door paaltjes de verpachte percelen werden aangegeven. Een nadeel was dat men pas na St. Jan (24 Juni) met de hooibouw mocht beginnen.  Voor die datum was de grond nog te drassig. Bovendien moesten de boeren met de percelen 'vooraan' eerst een pad maaien ten behoeve van overpad voor de pachters van de achterste percelen. Er mocht maar eenmaal per jaar gemaaid worden. Wel mocht men in september in het erwtgroen (het nagras) een koe per akker weiden. Er was dan een schaardag en alle koeien werden dan losgelaten in deze grote vlakte.
In het gras groeiden daar een soort kleine uitjes. Melk uit de Buitendijken kreeg daardoor een lichte uienmaak, zodat de klanten dan over de melk klaagden.
De eerste melk van een kalfkoe noemde men biest, deze werd op een speciale manier klaargemaakt en bij de boeren gegeten. 
Na de afsluiting van de Zuiderzee bleef de vruchtbare slibafzetting weg. Er moest nu gemest worden. Bovendien kon er nu het gehele jaar vee geweid worden. Omstreeks 1937 werden de Buitendijken verkaveld. Op de zomerdijk kwam het IJsselmeerweggetje, een klinkerweggetje dat vanaf de Amsterdamse straatweg, via een doorgang in de Westdijk, naar Muiderberg liep. (De tegenwoordige weg naar het Naarder Bos kruist de Westdijk waar eens de doorgang was)  Na de verkaveling pachtte de weduwe Klaasje de Gooijer-Krijnen langdurig een perceel vlak bij Muiderberg. In 1939 werd naast dit perceel, in opdracht van het leger, een tankval aangelegd. (de plek is nog steeds terug te vinden) Het perceel lag 5 kilometer vanaf de vesting. Met de hooibouw koppelde men twee zwaar beladen hooiwagens aan elkaar, waarna met een paard de rit naar Naarden begon. Bij de Westdijk koppelde men een wagen af en met duwen (naar boven) en trekken (naar beneden) passeerde men met een wagen tegelijk de dijk. Jan Jansz vertelde dat men veel slaap tekort kwam tijdens de hooibouw. Om niet op de bok in slaap te vallen bleef men met de leidsels in de hand naast de wagen lopen. Soms kwam men in de avond nog met vijf voeren hooi thuis. Om half elf loste men er dan nog twee. Daarna moesten de paarden nog naar de wei, maar er waren vaak jongens genoeg die wel zin hadden in een ritje naar het Ondersloot. De hooitijd duurde vier weken, daarna werden andere gewassen geoogst.
Ook werden de  Oost- en Westdijk verpacht en natuurlijk de vestingwallen. Zelfs na de komst van maaimachines met paardentractie moesten de wallen handmatig met de zeis gemaaid worden. Hoewel het droge wallenhooi weinig voedingswaarde had, had het een voordeel. Het droge hooi tussen het vochtige hooi van de Buitendijken voorkwam de gevreesde hooibroei. Een gemeenteambtenaar of brandweerman kwam regelmatig met een ijzeren staaf peilen of er hooibroei optrad. In enkele gevallen werd een hooischuur gedeeltelijk leeggehaald, omdat er gevaar voor ontbranding bestond. Het probleem daarbij was, dat het hoog opgetaste hooi moeizaam uit de schuur kon worden gehaald om op de straat uitgespreid te worden. Voor zo ver bekend is er in de 20e eeuw nooit een vesting boerderij door hooibroei in de brand gevlogen. 

 De boerderij van Aart (de Koet) Keijer aan de Vitusstraat/Westwal  verbrandde in 1940 als gevolg van onvoorzichtigheid met vuur. De Koet verhuisde toen naar de boerderij, waar voorheen de gebroeders Bakker hun bedrijf hadden.)  Een brandende vestingboerderij kon een heel huizenblok in de brand steken. 
Er waren eeuwenlang veel boerderijen in de vesting. Tijdens belegeringen bleek dat voor de belegerden een voordeel. De Franse bezetters van 1672 en 1813 aten tijdens de belegering het vee op en het veevoer diende voor de legerpaarden. Ieder leger had dus profijt van de vestingboeren.


HET  GARNIZOEN  VAN  NAARDEN
In Naarden was de doorsnee bevolking van oudsher ingenomen met het garnizoen. Het gemeentebestuur had vooral in de 19e eeuw zijn uiterste best gedaan om een zo groot mogelijk garnizoen in de vesting te krijgen. De nering en de handel verdienden aan de militairen. Voedsel, eten en drinken werd in de vesting gekocht, de leveranciers waren de winkeliers en boeren. De leveranciers concurreerden met elkaar om een leveringscontract te krijgen. Ook Jan Willemsz de Gooijer en later zijn weduwe Klaasje leverde vaak melk aan de kazernes. De menagemeester kwam persoonlijk aan huis om te betalen. Hij kreeg dan een fooi om te proberen ook de volgende levering in de wacht te slepen. Zo'n steekpenning bedroeg hooguit een rijksdaalder.
De weduwe Klaasje ging de melk heel vroeg aan de kazerne afleveren.  Voordat zij de melk aan de keuken afleverde kwamen er al soldaten naar haar toe. Ze lieten hun veldfles met melk  vullen
zodat Klaasje om zes uur haar eerste handgeld al binnen had. Niet duidelijk is, hoe lang zij dit deed en of  later haar oudste  kinderen  dit werk  overnamen.  Jammer, het nog bestaande  melkjuk  kan het niet na vertellen.  
Na de Frans-Duitse oorlog werden rond 1870 de vestingwerken van Naarden verbeterd en voorzien van nieuwe kazernes. Het garnizoen werd uitgebreid, zodat er ook meer beroepsofficieren en onderofficieren een woning in de vesting nodig hadden. Het Ministerie van Oorlog bevorderde de bouw van nieuwe woningen. Men sloot langdurige huurcontracten af met onder andere aannemer P. van Wettum. (de latere burgemeester)  Van Wettum bouwde in de vesting verschillende zogenaamde onderofficierswoningen. Deze woningen zijn nog te vinden in de Pijlstraat en St. Annastraat. De onderofficieren vormden in de vesting een aparte klasse.
Sommige officieren vonden in de vesting nog een herenhuis, maar wonen in de vesting was bij hen niet geliefd.  Hoewel officieren in hun garnizoensplaats behoorden te wonen, kregen ze van  het ministerie toestemming om in Bussum te gaan wonen. In de notulen van de gemeenteraad van Naarden kan men nalezen hoe afwijzend het gemeentebestuur stond tegen het wonen in Bussum. Men vond zelfs dat 'uitwonende' officieren in Naarden belasting moesten betalen.
De grootte van het garnizoen wisselde nogal eens. Tijdens de mobilisatie 1914 - 1918 was het garnizoen het grootst. In en om de vesting waren ca. 4000 man gelegerd. De kazernes waren overvol, zodat ook soldaten bij burgers en vooral boeren werden ingekwartierd. Bij Jan Willemsz de Gooijer lagen soldaten op de deel in het stro. Ook legerpaarden werden bij boeren gestald, ook in de paardestal van de boerderij aan de Pijlstraat. 

STANDEN IN  NAARDEN
Er waren zeker standen in Naarden. Zelfs in de Katholieke kerk was dat zichtbaar. De deftigste mensen zaten in de eerste banken, ze waren afkomstig uit de gegoede middenstand. Winkeliers en boeren bevolkten het midden van de kerk, dan volgden de arbeiders en op de achterste banken zaten de armen. Jaarlijks werden de banken verpacht, waarbij het kon voorkomen dat een bank in het midden meer opbracht dan een voorste bank. Mensen konden onderling opbieden voor een plaats. Op plaatsen die niet verpacht werden  kon iedereen gaan zitten, maar daar kwam de 'Suisse' langs om plaatskaartjes te verkopen. Hij was tevens ordebewaarder in de kerk en droeg een sjerp met de tekst : "Eerbied in Gods Huis". Uiteraard waren ook hier de voorste plaatsen duurder dan de achterste.
De deftigste mensen zaten ook in het kerkbestuur, ze waren kerkmeester en lid van het Sint Vincentius bestuur. (R.K. armbestuur)  Bij de Hervormde kerk was het niet anders. Ouderlingen kwamen vaak uit nog rijkere milieus dan bij de katholieken. Onder hen waren grootgrond- en landgoedbezitters. Ook het Diaconie bestuur bestond uit dezelfde mensen. De regenten van het Pater Wijnter Fonds waren niet allemaal kerkelijk, maar behoorden eveneens tot in het begin van de twintigste eeuw tot de rijken.  Achteraf kritiek leveren op die toestand is goedkoop. In het verleden waren alleen de 'vooraan¬staan¬den' met hun relaties en geld in staat leiding te geven.  
In het maatschappelijk leven waren de standsverschillen nog veel groter. Personeel op de landgoederen, zowel dienstboden als ander dienstpersoneel hadden zonder tegenspraak alles te slikken. Oudere werknemers  waren jij en jou, terwijl de blagen van de werkgever moesten worden aangesproken met U en mijnheer of juffrouw zus of zo. De winkeliers en boeren voel¬den zich eveneens tot een bepaalde stand behoren. Ook de officie¬ren en onderofficieren. Ieder kende wel de grens naar onderen, maar meestal niet naar boven. Onder de vakarbeiders kwamen de losse arbeiders. De laagste stand bestond uit de a-socialen.  Deze mensen waren vaak door de armoede in deze toestand geraakt. Anderen waren door de drank afgegleden. Echter er waren ook veel geestelijk gehandicapten onder waar vroeger geen opvang voor was. In de Huizerpoortstraat en de Wuijvert woonden veel van deze mensen in krotten. Boven hun voordeur stond meestal een groot wit met grote zwarte letters. Het opschrift luidde:
ONBEWOONBAAR VERKLAARD
. In de volksmond werd dit vertaald met
Onverklaarbaar bewoond
. De woningbouwvereniging Volksbelang bouwde  in 1920 goede woningen in de Huizerpoortstraat en in de dertiger jaren begon men met de woningbouw  op de Keverdijk. Veel mensen konden toen hun krotten verlaten en een betere woning betrekken. Door de verbeterde woonomstandigheden en beter onderwijs verminder¬de het aantal 'crepeergevallen'. De kinderen uit de arme milieus  ontworstelden zich aan de armoede en kregen na WO II betere kansen.                                                      


HET  GARNIZOEN  VAN  NAARDEN
In Naarden was de doorsnee bevolking van oudsher ingenomen met het garnizoen. Het gemeentebestuur had vooral in de 19e eeuw zijn uiterste best gedaan om een zo groot mogelijk garnizoen in de vesting te krijgen. De nering en de handel verdienden aan de militairen. Voedsel, eten en drinken werd in de vesting gekocht, de leveranciers waren de winkeliers en boeren. De leveranciers concurreerden met elkaar om een leveringscontract te krijgen. Ook Jan Willemsz de Gooijer en later zijn weduwe Klaasje leverde vaak melk aan de kazernes. De menagemeester kwam persoonlijk aan huis om te betalen. Hij kreeg dan een fooi om te proberen ook de volgende levering in de wacht te slepen. Zo'n steekpenning bedroeg hooguit een rijksdaalder.
De weduwe Klaasje ging de melk heel vroeg aan de kazerne afleveren.  Voordat zij de melk aan de keuken afleverde kwamen er al soldaten naar haar toe. Ze lieten hun veldfles met melk  vullen
zodat Klaasje om zes uur haar eerste handgeld al binnen had. Niet duidelijk is, hoe lang zij dit deed en of  later haar oudste  kinderen  dit werk  overnamen.  Jammer, het nog bestaande  melkjuk  kan het niet na vertellen.  
Na de Frans-Duitse oorlog werden rond 1870 de vestingwerken van Naarden verbeterd en voorzien van nieuwe kazernes. Het garnizoen werd uitgebreid, zodat er ook meer beroepsofficieren en onderofficieren een woning in de vesting nodig hadden. Het Ministerie van Oorlog bevorderde de bouw van nieuwe woningen. Men sloot langdurige huurcontracten af met onder andere aannemer P. van Wettum. (de latere burgemeester)  Van Wettum bouwde in de vesting verschillende zogenaamde onderofficierswoningen. Deze woningen zijn nog te vinden in de Pijlstraat en St. Annastraat. De onderofficieren vormden in de vesting een aparte klasse.
Sommige officieren vonden in de vesting nog een herenhuis, maar wonen in de vesting was bij hen niet geliefd.  Hoewel officieren in hun garnizoensplaats behoorden te wonen, kregen ze van  het ministerie toestemming om in Bussum te gaan wonen. In de notulen van de gemeenteraad van Naarden kan men nalezen hoe afwijzend het gemeentebestuur stond tegen het wonen in Bussum. Men vond zelfs dat 'uitwonende' officieren in Naarden belasting moesten betalen.
De grootte van het garnizoen wisselde nogal eens. Tijdens de mobilisatie 1914 - 1918 was het garnizoen het grootst. In en om de vesting waren ca. 4000 man gelegerd. De kazernes waren overvol, zodat ook soldaten bij burgers en vooral boeren werden ingekwartierd. Bij Jan Willemsz de Gooijer lagen soldaten op de deel in het stro. Ook legerpaarden werden bij boeren gestald, ook in de paardestal van de boerderij aan de Pijlstraat. 

STANDEN IN  NAARDEN
Er waren zeker standen in Naarden. Zelfs in de Katholieke kerk was dat zichtbaar. De deftigste mensen zaten in de eerste banken, ze waren afkomstig uit de gegoede middenstand. Winkeliers en boeren bevolkten het midden van de kerk, dan volgden de arbeiders en op de achterste banken zaten de armen. Jaarlijks werden de banken verpacht, waarbij het kon voorkomen dat een bank in het midden meer opbracht dan een voorste bank. Mensen konden onderling opbieden voor een plaats. Op plaatsen die niet verpacht werden  kon iedereen gaan zitten, maar daar kwam de 'Suisse' langs om plaatskaartjes te verkopen. Hij was tevens ordebewaarder in de kerk en droeg een sjerp met de tekst : "Eerbied in Gods Huis". Uiteraard waren ook hier de voorste plaatsen duurder dan de achterste.
De deftigste mensen zaten ook in het kerkbestuur, ze waren kerkmeester en lid van het Sint Vincentius bestuur. (R.K. armbestuur)  Bij de Hervormde kerk was het niet anders. Ouderlingen kwamen vaak uit nog rijkere milieus dan bij de katholieken. Onder hen waren grootgrond- en landgoedbezitters. Ook het Diaconie bestuur bestond uit dezelfde mensen. De regenten van het Pater Wijnter Fonds waren niet allemaal kerkelijk, maar behoorden eveneens tot in het begin van de twintigste eeuw tot de rijken.  Achteraf kritiek leveren op die toestand is goedkoop. In het verleden waren alleen de 'vooraan¬staan¬den' met hun relaties en geld in staat leiding te geven.  
In het maatschappelijk leven waren de standsverschillen nog veel groter. Personeel op de landgoederen, zowel dienstboden als ander dienstpersoneel hadden zonder tegenspraak alles te slikken. Oudere werknemers  waren jij en jou, terwijl de blagen van de werkgever moesten worden aangesproken met U en mijnheer of juffrouw zus of zo. De winkeliers en boeren voel¬den zich eveneens tot een bepaalde stand behoren. Ook de officie¬ren en onderofficieren. Ieder kende wel de grens naar onderen, maar meestal niet naar boven. Onder de vakarbeiders kwamen de losse arbeiders. De laagste stand bestond uit de a-socialen.  Deze mensen waren vaak door de armoede in deze toestand geraakt. Anderen waren door de drank afgegleden. Echter er waren ook veel geestelijk gehandicapten onder waar vroeger geen opvang voor was. In de Huizerpoortstraat en de Wuijvert woonden veel van deze mensen in krotten. Boven hun voordeur stond meestal een groot wit met grote zwarte letters. Het opschrift luidde:
ONBEWOONBAAR VERKLAARD
. In de volksmond werd dit vertaald met
Onverklaarbaar bewoond
. De woningbouwvereniging Volksbelang bouwde  in 1920 goede woningen in de Huizerpoortstraat en in de dertiger jaren begon men met de woningbouw  op de Keverdijk. Veel mensen konden toen hun krotten verlaten en een betere woning betrekken. Door de verbeterde woonomstandigheden en beter onderwijs verminder¬de het aantal 'crepeergevallen'. De kinderen uit de arme milieus  ontworstelden zich aan de armoede en kregen na WO II betere kansen.                                                      

NAARDEN VESTING  OOST  EN  WEST
De Marktstraat werd door veel vestingbewoners vroeger als een scheidslijn gezien. Vooral door de kinderen. Mogelijk werd dit ook veroorzaakt, omdat de Marktstraat tot 1930 al het doorgaand verkeer tussen Amersfoort en Amsterdam moest verwerken. Rijksweg A 1 bestond voor die datum niet. Het was dus een drukke straat en voor kleine kinderen gevaarlijk om over te steken. Als de jonge Jan Jansz vroeger iets tot over de Marktstraat moest wegbrengen, dan had hij het gevoel een kilometer van huis te zijn. Hij was geboren en getogen in de boerderij in de Pijlstraat. Na zijn huwelijk verhuisde hij voor een korte tijd naar 'de nieuwbouw' naast de Christelijke Bewaarschool in de Bussummerstraat. De huur was redelijk hoog, zodat hij na het vertrek van broer Bep uit  Gansoordstraat 31, het  voorhuis van de boerderij betrok.  Dat huis werd spoedig te klein toen ook dochter Bertie in 1941 geboren werd. Jan Jansz verhuisde naar de Pijlstraat en huurde een van de vier voormalige onderofficierswoningen. Aannemer Van Wettum had dezen in 1895 gebouwd en volgens contract de eerste 25 jaar verhuurd aan het Ministerie van Oorlog. Op nummer 7 bleef hij wonen tot kort na de geboorte van zijn jongste dochter Ansje in oktober 1953. Het huis was eigendom van 'de erven van Wettum' en bij zijn vertrek bedroeg de huur f 7.© in de week. (Vanaf 1953 tot nu toe in 2001  wordt het huis  van 'de erven van Wettum
 gehuurd door Piet Splint)  Jan Jansz kocht de woning Turfpoortstraat 8.  Dit vond hij een ideale woning. Het huis had ooit toebehoord aan de familie Koeman. Jan vond het een aardige gedachte, dat hij afkomstig was van een boerderij die ook eigendom van dezelfde familie was geweest. In de dertiger jaren was het eerst verkocht aan Nap senior en daarna aan Zeggelaar. Jan Jansz kocht het weer van de erven Zeggelaar.

BIJNAMEN  VAN  NAARDERS
Binnen de familie de Gooijer en Krijnen waren veel ooms, tantes, neven en nichten met dezelfde voornaam. Om spraakverwarring te voorkomen en iedereen uit elkaar te houden, hadden velen een bij¬naam gekregen. Sommige bijnamen werden ook buiten de familie gebruikt, zoals 'Hein de Bullenboer' en 'Jacob de Muizenkoning'. Andere bijnamen circuleerden alleen in de familie, zoals  'Jan de Muis' (Jan Jacobsz de Gooijer), 'Willem de Matroos' (Willem Cornelisz de Gooijer), 'Willem de Schoes' (Willem Jacobsz de Gooijer), 'Rooie Herman' (Herman Hendriksz de Gooijer)
In de vesting werden veel bijnamen gegeven aan personen, veel daarvan waren kwetsend voor het slachtoffer dat er mee werd aangeduid. Enkele bekende bijnamen genoemd door Jan Jansz waren: Schele Frans (Frans Smeink) , de Preupel (de Harder), 'Aart de Koet' (Aart Keijer) en 'de Spreeuw'. De heer Fransen maakte ooit een lijst met al deze bijnamen, die nu wordt bewaard in het stadsarchief.
Ook bepaalde gebouwen droegen een naam, zoals de Rapenburg, de Joden Huizen, het Glazen Paleis en het logement De Luis aan de Ketting
. Herman, de oudste broer van Jan, woonde  van 1927 tot 1967  in de boerderij   Bussummerstraat 27, 29 en 31.  De 19 eeuwse eigenaar Zwaan  noemde dit pand ZWANENBURG
.  Deze naam stond ooit op het toegangshek  van de boerderij aan de Berg¬straat, ter plaatse van de huidige woning St. Annastraat 44. 

NAJAAR  EN  WINTER  OP  DE  BOERDERIJ
Op het laatst van oktober werd het vee van de weide gehaald en op stal gezet. Daar was veel hulp bij nodig, de koeien kregen een touw om hun horens en per persoon nam men twee koeien tegelijk mee. De stalperiode was in het algemeen een rustiger tijd voor de boeren dan het weideseizoen. De vestingboeren hadden het echter wel druk met het afvoeren van de gier en de mest. Grote mestvaal¬ten waren in de vesting niet toegestaan en vooral de gierput moest regelmatig geleegd worden. Alles moest met mestwagen en gierbak ver buiten de vesting gebracht wor¬den. In de winter bij hoge sneeuw en ijzel moest men er toch op uit. De houten wagenwielen met hun ijzeren beslag gleden over de gladde weg. Maar vooral met de paarden was het oppassen geblazen. Het paard werd 'op scherp gezet' door in de twee tapgaten van ieder hoefijzer een soort scherpe bout te draaien. Indien de hoefijzers versleten waren werd het paard bij de hoefsmid Nap beslagen. Nap had als dienstplichtig huzaar zijn hoefsmiddiploma gehaald bij de cavalerie.
'Stad en Lande' paste op de meenten kunstmest toe, daar konden de erfgooiers hun mest niet brengen. Dit instituut en de landbouwvoorlichtingsdienst probeerden  de biologisch mestende boeren ook te bekeren tot het toepassen van kunstmest. De erfgooiers konden het mestoverschot gemakkelijk kwijt. Het ging eerst op de gepachte akkers. De rest ging naar de boom- en groentekwekers. Ook volkstuinders namen gezamenlijk een voer af. De gier ging voor een groot deel op de gepachte weiden. Het gieren was een gevaarlijke bezigheid. Balancerend op de rand van de gladde gierbak moest deze met een houten schop leeggeschept worden. Als het paard plotse¬ling optrok kon men of van de wagen of in de gierbak tuimelen.
Bij gebrek aan bouwland konden veel erfgooiers onvoldoende voeraardappelen en bieten verbouwen voor hun vee. Bovendien hadden ze een dubbele baan, omdat ze naast veeboer ook melkboer waren. Het overgespaarde geld uit de weide periode moest worden gebruikt om in de stalperiode veevoer  bij te kopen. Naast het hooi werd bij gevoerd met lijnmeel, lijnkoeken, maïs en borstel. (borstel was een rest van de gerst, een afval product van de brouwerij) De winter werd ook gebruikt om het gereedschap na te zien en te repareren. In de houten hooiharken werden nieuwe houten tanden geslagen. Koedekken en aardappelzakken werden opgelapt en meer dergelijke karweitjes deed men.
Voor de schaardag  kwam de meentbeambte met brandijzers langs. Op het erf werden de ijzers in het vuur gelegd en vervolgens werd de een na de andere koe voorzien van een brandmerk met in de horens. Bij paarden gebeurde dit in de hoef. Het brandmerk bestond uit het ledennummer van de boer en de letter
 van Naarden. (de Gooise dorpen hadden ieder hun eigen letter)
Op de schaardag waren de koeien erg uitgelaten. Ze werden los door de vestingstraten naar de Naarder Meent gedreven. Jaarlijks zorgden opgetrommelde schooljongens voor het afzetten van de zijwegen.

DE ERFGOOIERS
Over de erfgooiers en hun rechten zijn tientallen boeken geschreven. In 1842 verscheen van notaris Albertus Perk een van de eerste grondige werken over de rechten van de erfgooiers. Einde negentiende eeuw en rond de eeuwwisseling werd er ook middels boeken een hele strijd gevoerd over Stad en Lande van Gooiland.
Een korte omschrijving van een erfgooier is:
"Man stammende in mannelijke lijn van een voorvader die op de erfgooiers¬lijst van 1708 vermeld werd. Deze mannen, afstammend van de oorspronkelijke bevolking van het Gooi, hadden sinds de middeleeuwen recht op vruchtgebruik van de heiden, de weiden en de bossen van een groot deel van het Gooi. Na de heideverdeling tussen Domeinen en Stad en Lande van Gooiland in 1843 verkregen de erfgooiers hun gedeelte in volle eigendom".

Het schaarrecht verkreeg een erfgooier indien hij getrouwd was en een eigen stal bezat waar het vee in de winter op stal stond. Bij overlijden van een erfgooier mocht zijn weduwe 'bij de gunst' blijven scharen indien zij op de boerderij bleef wonen. Hertrouwde zij met een niet-erfgooier, dan verloor zij haar rechten. Bij overlijden van beide ouders, schaarden ook de weeskinderen 'bij de gunst'. In de Gooise dorpen leidde dat er toe dat de 'kinderen' niet trouwden, maar tot op hoge ouderdom bij elkaar op de boerderij bleven.
Het volledige schaar (het aantal koeien dat geweid mocht worden) was afhankelijk van de toestand van de weidegronden en het aantal scharenden. Volgens Jan Jansz de Gooijer was een schaar in zijn jeugd slechts 10 a 12 stuks. Door de terugloop van het aantal boeren en de verbetering van de meent, was het schaar in 1948 gestegen tot 24 koeien, maar later werd het weer verkleind. Het schaar werd  steeds uitgedrukt in koeien. Wilde men een paard scharen, dan werd dit gesteld op anderhalve koe. Een pink of een kalf werden niet voor een koe gerekend.   

Het vee werd  op de meent toegelaten op de schaardag. De datum werd op aanplakbiljetten en later via de pers bekend gemaakt.   De middeleeuwse schaarbrieven noemden als datum de 1e mei volgens de Juliaanse kalender. Na het invoeren van de Gregori¬aanse kalender werd vermeld :  De oude 1e mei of nu de 12e mei. Viel de 12e mei op een zondag, dan was de schaardag op de 13e mei. In de periode voor hun trouwen verhuurden de meeste erfgooiers zich als knecht. Hun jaarcontract liep eind april af. Als trouwdatum kozen de katholieke erfgooiers een datum tussen Pasen (in de vasten werd niet getrouwd) en de schaardag. Het jonge paar kon dan direct een boerderijtje beginnen en in het weide¬seizoen voldoende verdienen om de winter door te komen. Dat laatste was hard nodig, want na 9 maanden werd het eerste kind geboren. In de Gooise katholieke dorpen, zoals Blaricum en Laren, waren er geboortepieken in februari en maart.                                                                                                                                 
                                                                                                                                 
DE ERFGOOIERS
Over de erfgooiers en hun rechten zijn tientallen boeken geschreven. In 1842 verscheen van notaris Albertus Perk een van de eerste grondige werken over de rechten van de erfgooi¬ers. Einde negentiende eeuw en rond de eeuwwisseling werd er ook middels boeken een hele strijd gevoerd over Stad en Lande van Gooiland.
Een korte omschrijving van een erfgooier is:
"Man stammende in mannelijke lijn van een voorvader die op de erfgooierslijst van 1708 vermeld werd. Deze mannen, afstammend van de oorspronkelijke bevolking van het Gooi, hadden sinds de middeleeuwen recht op vruchtgebruik van de heiden, de weiden en de bossen van een groot deel van het Gooi. Na de heideverdeling tussen Domeinen en Stad en Lande van Gooiland in 1843 verkregen de erfgooiers hun gedeelte in volle eigendom".

Het schaarrecht verkreeg een erfgooier indien hij getrouwd was en een eigen stal bezat waar het vee in de winter op stal stond. Bij overlijden van een erfgooier mocht zijn weduwe 'bij de gunst' blijven scharen indien zij op de boerderij bleef wonen. Hertrouwde zij met een niet-erfgooier, dan verloor zij haar rechten. Bij overlijden van beide ouders, schaarden ook de weeskinderen 'bij de gunst'. In de Gooise dorpen leidde dat er toe dat de 'kinderen' niet trouwden, maar tot op hoge ouderdom bij elkaar op de boerderij bleven.
Het volledige schaar (het aantal koeien dat geweid mocht worden) was afhankelijk van de toestand van de weidegronden en het aantal scharenden. Volgens Jan Jansz de Gooijer was een schaar in zijn jeugd slechts 10 a 12 stuks. Door de terugloop van het aantal boeren en de verbetering van de meent, was het schaar in 1948 gestegen tot 24 koeien, maar later werd het weer verkleind. Het schaar werd  steeds uitgedrukt in koeien. Wilde men een paard scharen, dan werd dit gesteld op anderhalve koe. Een pink of een kalf werden niet voor een koe gerekend.

Het vee werd  op de meent toegelaten op de schaardag. De datum werd op aanplakbiljetten en later via de pers bekend gemaakt.   De middeleeuwse schaarbrieven noemden als datum de 1e mei volgens de Juliaanse kalender. Na het invoeren van de Gregoriaanse kalender werd vermeld :  De oude 1e mei of nu de 12e mei. Viel de 12e mei op een zondag, dan was de schaardag op de 13e mei. In de periode voor hun trouwen verhuurden de meeste erfgooiers zich als knecht. Hun jaarcontract liep eind april af. Als trouwdatum kozen de katholieke erfgooiers een datum tussen Pasen (in de vasten werd niet getrouwd) en de schaardag. Het jonge paar kon dan direct een boerderijtje beginnen en in het weide¬seizoen voldoende verdienen om de winter door te komen. Dat laatste was hard nodig, want na 9 maanden werd het eerste kind geboren. In de Gooise katholieke dorpen, zoals Blaricum en Laren, waren er geboortepieken in februari en maart.  Het waren niet alleen eerstgeborenen, ook het tweede kind volgde snel op het eerste. Zowel bij de familie Krijnen als bij De Gooijer kwamen grote gezinnen voor. De jongens erfden meestal alleen het erfgooiersrecht, waarmee ze een boerder(tje) konden beginnen. De meisjes trouwden in het verleden meestal met zo’n erfgooier. Vooral in het protestante dorp Huizen leidde dit tot inteelt. Katholieke dorpelingen konden hun bruid of bruidegom in de overige dorpen vinden, hetgeen jammer genoeg niet altijd gebeurde.